Voldoende serieus minnelijk overleg?

In deze cassatieprocedure staat de vraag centraal of de Provincie Noord-Holland (hierna: de Provincie) een voldoende serieuze poging heeft ondernomen om te komen tot minnelijke verwerving van de benodigde gronden. De onteigening vindt plaats ten behoeve van het project de provinciale weg N23. De rechtbank had het beroep van de eigenaar op art. 17 Onteigeningswet verworpen. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat de Provincie het onteigende heeft laten taxeren door een onafhankelijke taxateur, die op zijn beurt een taxatierapport heeft opgesteld, welk rapport vervolgens aan het aanbod van de Provincie ten grondslag is gelegd. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en motiveert de beoordeling van de zaak met een beroep op art. 81 lid 1 RO niet, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Ook de conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Aangezien in de praktijk steeds vaker een beroep op art. 17 Ow lijkt te worden gedaan, is het goed te zien op welke wijze de AG zijn advies toelicht.

Art. 17 Ow schrijft voor dat de onteigenaar dient te trachten hetgeen onteigend wordt bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 8 april 1998, NJ 1999/24 m.nt. PCEvW) behoort de rechtbank te onderzoeken of de Provincie als onteigenaar het voorschrift van art. 17 Ow niet als een te verwaarlozen formaliteit heeft beschouwd. De AG merkt op dat deze afweging bij uitstek ligt op het terrein van de feitenrechter, zodat de beantwoording daarvan in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst.

De eigenaar stelde dat de Provincie niet heeft voldaan aan de eisen van art. 17 Ow door in de onderhandelingen aanvankelijk te weigeren het werk weg te denken en daarna te weigeren de consequenties van dit wegdenken ten volle te aanvaarden. De rechtbank oordeelt dat zij geen aanwijzingen heeft dat het aanbod van de Provincie (dat aanvankelijk inderdaad lager was, maar vanwege de eliminatie van de N23 is verhoogd) zodanig laag was dat het niet meer serieus te nemen was en dat het standpunt ten aanzien van de effecten van de eliminatie geen evident onhoudbaar standpunt is. In dit geval heeft de rechtbank de hiervoor genoemde maatstaf op begrijpelijke wijze toegepast. De eigenaar had nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte enkel het taxatierapport van de Provincie in haar afweging had betrokken en niet tevens zijn taxatierapport. De AG geeft aan dat naar zijn mening de rechtbank niet gehouden was uiteen te zetten waarom het taxatierapport, dat in opdracht van de eigenaar was opgesteld, haar niet tot een ander oordeel heeft gebracht. De AG geeft aan dat de rechtbank, gelet op het stadium van het onteigeningsgeding, volkomen terecht heeft gemeend geen uitspraak te hoeven doen over de kwestie welke taxatie de werkelijke waarde van de te onteigenen grond dichter naderde. Het oordeel van de rechtbank dat het verweer van de eigenaar in de kern neerkomt op een verschil van mening over de waarde van de betreffende grond en de uitgangspunten bij de bepaling van die waarde en dat deze discussie pas in later in de procedure, na advies van deskundigen, aan bod komt, acht de AG juist en begrijpelijk.

Ten slotte heeft de eigenaar in de procedure bij de rechtbank kennelijk de stelling geponeerd dat hij in liquiditeitsproblemen zou komen indien het voorschot niet op een hoger bedrag zou worden vastgesteld. De AG geeft aan dat de rechtbank in verband met die enkele stelling niet gehouden was een onderzoek in te stellen naar de nadelige gevolgen op de korte termijn voor de eigenaar bij vaststelling van een voorschot op de gebruikelijke wijze, te weten op 90% van de door de Provincie aangeboden schadeloosstelling (art. 54i lid 2 Ow).

Al met al een mooi voorbeeld van de wijze waarop in de rechtspraak wordt omgegaan met een art. 17 Ow verweer in samenhang met een geactualiseerd aanbod van de onteigenaar, bijvoorbeeld vanwege de gewijzigde inzichten op het gebied van de toepassing van het eliminatiebeginsel. Aangezien de discussie omtrent de toepassing van het eliminatiebeginsel nog zeer actueel is, zullen in de onteigeningspraktijk meerdere van deze geactualiseerde schadeloosstellingen terugkomen. De Hoge Raad heeft aangekondigd op 4 december 2015 de langverwachte arresten te zullen wijzen met betrekking tot het eliminatiebeginsel. Tijdens een online seminar zullen wij de arresten en de consequenties daarvan met u bespreken. Dit online seminar zal plaatsvinden op dinsdag 8 december 2015 om 10:30 uur.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *