Uitzondering op uitgangspunt dat deskundigen moeten worden opgeroepen voor pleidooi

ECLI:NL:HR:2015:3390, 3408, 3415, 3419 en 3421. 

Volgens art. 54t (en 37 lid 1) Onteigeningswet (Ow) roept de griffier de door de rechtbank benoemde deskundigen op om ter pleitzitting aanwezig te zijn, om desgevraagd mondelinge toelichting op het uitgebrachte advies te verstrekken. Uit de arresten van 27 november 2015 volgt dat een uitzondering kan worden aanvaard als de verwijzingsrechter zich voldoende geïnformeerd acht. Hierbij is wel van belang dat geen van beide partijen voorafgaand aan, of tijdens de pleitzitting een gemotiveerd verzoek indient om de deskundigen alsnog op te roepen voor een nadere toelichting op hun advies.

In bovengenoemde kwesties betroffen cassatieprocedures na verwijzing. Dit houdt in dat de Hoge Raad zich al eerder over deze zaken heeft gebogen en destijds de kwesties heeft terugverwezen naar het hof. Tegen de arresten van het hof is opnieuw cassatieberoep ingesteld. Centraal stond het bepalen van de hoogte van de schadeloosstelling vanwege de onteigening van gronden noodzakelijk voor de aanleg van een rotonde en voor de aanleg van de N217, een provinciale weg N217. Op 28 september 2012 (zie ECLI:NL:HR:2012:BW5613, BW5614, BW5616, BW5617 en BW5619) heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechtbank had moeten onderzoeken “of het in 2007 vastgestelde bestemmingsplan (…) valt aan te merken als behorende tot de plannen (als in art. 40c, aanhef en onder 3, Onteigeningswet (Ow) bedoeld) voor de aanleg van de, mede op de onteigende gronden geprojecteerde, provinciale weg N217”. Het antwoord op deze vraag was van belang voor de waardering van het onteigende, namelijk of voor de waardering de bestemming ‘verkeersdoeleinden’ al dan niet geëlimineerd zou moeten worden. Zoals gezegd heeft de Hoge Raad deze zaken vervolgens verwezen naar het hof.

Het gerechtshof Den Haag heeft na verwijzing geoordeeld dat niet langer in geschil was dat het bestemmingsplan N217 geëlimineerd zou moeten worden bij de bepaling van de schadeloosstelling. Het hof heeft zich vervolgens gebogen over de waarde van het onteigende. Volgens het hof boden de gedingstukken, mede in het licht van hetgeen partijen na verwijzing nog naar voren hebben gebracht, voldoende aanknopingspunten. Het hof ziet vanwege het voorgaande af van een nader advisering door deskundigen en stelt de verwachtingswaarde van het onteigende, voor zover nodig schattenderwijs, vast op een bedrag van € 27,50 per m2. Hiermee wijkt het hof af van het eerder door de deskundigen geadviseerde bedrag van € 15 per m2.

In cassatie wordt geklaagd over het verzuim van het hof om deskundigen op te roepen bij de pleidooizitting en over het oordeel van het hof omtrent de verwachtingswaarde. Volgens de provincie heeft het hof ten onrechte geen rekening gehouden met de effecten van de per peildatum al in volle omvang uitgebroken economische crisis, hoewel de provincie daar wel op heeft gewezen.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, ondanks het feit dat het hof de deskundigen niet had opgeroepen om bij de pleitzitting aanwezig te zijn. Mede gelet op de centrale positie die in het stelsel van de Onteigeningswet bij het bepalen van de hoogte van de schadeloosstelling toekomt aan het deskundigenadvies, dient volgens de Hoge Raad te worden geoordeeld dat art. 54t Ow ook van toepassing is op het geding na cassatie en verwijzing. Dit betekent dat de griffie de deskundigen overeenkomstig art. 37 lid 1 Ow moet oproepen om aanwezig te zijn bij het pleidooi in het geding na verwijzing, tenzij de verwijzingsrechter zelf andere deskundigen heeft benoemd. De deskundigen kunnen in die situatie een (nadere) mondelinge toelichting op het uitgebrachte advies verstrekken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de mondelinge interactie met de deskundigen ter zitting van wezenlijke invloed kan zijn op de oordeelsvorming van de rechter.

Op het voorgaande is volgens de Hoge Raad een uitzondering mogelijk als de verwijzingsrechter zich voldoende voorgelicht acht door het reeds uitgebrachte advies (mede gelet op hetgeen nog aan geschilpunten resteert). Voorwaarde is wel dat geen van beide partijen voorafgaand aan, of tijdens de pleitzitting gemotiveerd verzoekt de deskundigen alsnog op te roepen om een nadere toelichting te geven op hun advies. Om een vlotte behandeling van de zaak te bevorderen kan de verwijzingsrechter voor de pleitzitting contact opnemen met de raadslieden van beide partijen.

In dit geval hebben beide partijen na verwijzing schriftelijke een memorie ingediend. Vervolgens hebben zij de zaak door hun raadslieden doen bepleiten. Het hof heeft geen nieuwe deskundigen benoemd. Evenmin zijn door het hof de door de rechtbank benoemde deskundigen opgeroepen om ter zitting aanwezig te zijn. Uit het arrest van het hof of uit het proces-verbaal van de pleitzitting blijkt niet, en ook de klacht voert niet aan, dat de advocaat van de provincie bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat de deskundigen niet zijn opgeroepen voor de zitting. Evenmin voert de klacht aan dat het hof ten onrechte feiten of omstandigheden aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd die niet in het advies van deskundigen zijn besproken en beoordeeld. Het bezwaar van de provincie richt zich in cassatie veeleer tegen de omstandigheid dat het hof bepaalde, in het advies genoemde, omstandigheden die voor de vaststelling van de schadeloosstelling van belang zijn, anders heeft gewaardeerd dan de deskundigen. Onder deze omstandigheden had het hof volgens de Hoge Raad de vrijheid om de zaak af te doen op de voet van het advies van de rechtbankdeskundigen, zonder deze ter zitting te horen. Verder heeft het hof weliswaar over essentiële stellingen uit het partijdebat anders geoordeeld dan de deskundigen, maar het heeft volgens de Hoge Raad uitvoerig gemotiveerd waarom het tot een afwijkend oordeel kwam.

De klacht dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de effecten van de per peildatum al in volle omvang uitgebroken economische crisis, hoewel de provincie daar wel op heeft gewezen, kan volgens de Hoge Raad evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft gelet op art. 81 lid 1 RO volgens de Hoge Raad geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De A-G heeft zich in zijn advies wel inhoudelijk over de klacht uitgelaten. Hij komt tot het oordeel dat de financiële en economische crisis weliswaar door de provincie aan de orde is gesteld, maar slechts in algemene termen. De provincie heeft haar stellingen niet nader geconcretiseerd. Gelet op deze ontbrekende adequate concretisering behoeft het oordeel van het hof geen nadere motivering.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *