Terugleveren na vernietiging gedoogplicht?

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 juni 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3651

In zijn uitspraak van 24 juni 2013 zette de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2013:431) een streep door een aantal door het waterschap Brabantse Delta opgelegde gedoogplichten. Volgens de Afdeling hadden die gedoogplichten niet mogen worden opgelegd, omdat de belangen van de eigenaar onteigening vorderden. Kennelijk was op dat moment het werk waarvoor de gedoogplichten waren opgelegd al uitgevoerd. Dat kan, omdat door het instellen van bezwaar en beroep een gedoogplicht niet geschorst wordt.

Na de uitspraak van de Afdeling zijn het waterschap en de eigenaren gaan overleggen, maar dat overleg leidde kennelijk niet tot een oplossing. Daarop vorderden de eigenaren de veroordeling van het waterschap om het perceel weer in de oorspronkelijke toestand terug te brengen.

Dat het waterschap onrechtmatig gehandeld had door de gedoogplicht op te leggen en door op het perceel het werk uit te voeren stond nauwelijks ter discussie. Wel ter discussie stond of de eigenaren van het waterschap konden verlangen dat deze het perceel weer in de oorspronkelijke toestand zou terugbrengen. Het waterschap betwistte dit en beriep zich daarbij op de artikelen 6:168 en 3:13 BW.

In artikel 6:168 BW is bepaald dat de rechter een vordering die strekt tot verbod van een onrechtmatige gedraging, kan afwijzen omdat deze gedraging op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen behoort te worden geduld. Van zwaarwegende maatschappelijke belangen was volgens de rechter echter geen sprake, onder meer omdat het waterschap niet aangevoerd dat de doelstellingen voor natuur en milieu uitsluitend waren te realiseren door uitvoering van het werk op het bewuste perceel, terwijl een groot deel van het omliggende gebied eigendom van het waterschap en Natuurmonumenten is.

Uit artikel 3:13 volgt dat een eigenaar zich niet op zijn eigendomsrecht kan beroepen wanneer hij, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen zijn belang en het belang van degene die een inbreuk op zijn recht maakt, naar redelijkheid zich niet tot een verzet tegen die inbreuk had kunnen komen. Hierover is de rechtbank kort: het belang van de eigenaren bij ongedaanmaking van de onrechtmatige inbreuk is in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank voldoende zwaarwegend om hun vordering te rechtvaardigen. Dit lijkt wat erg kort door de bocht, temeer nu de rechtbank omtrent het belang van de eigenaar verder niets vaststelt.

De rechtbank geeft aan voornemens te zijn om het waterschap te veroordelen tot herstel van het perceel, maar geeft partijen in overweging een vaststellingsovereenkomst te sluiten die strekt tot overdracht van het perceel tegen een door de rechtbank of door de rechtbank te benoemen deskundigen vast te stellen prijs. Dit lijkt inderdaad de oplossing die het meeste recht doet aan de situatie: zou het waterschap van aanvang af de (in de ogen van de Afdeling) correcte weg van de onteigening hebben gevolgd dan zou de uitkomst nauwelijks anders zijn geweest.

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *