Onderhandelen over gedoogplicht

De eigenaar van landgoed Kasteel Keppel verzet zich tegen de oplegging van een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) ten behoeve van een hoogspanningsverbinding. Hij voert aan dat onvoldoende is onderhandeld. De Afdeling is dat in de uitspraak van 22 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:751) niet met Keppel eens.

Geen eigen onderhandelingsplicht minister

De Afdeling stelt voorop dat, zoals al eerder is geoordeeld (zie de uitspraak van 30 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW6968), de minister zich op grond van artikel 2 lid 5 BP ervan dient te vergewissen dat een serieuze en redelijke poging is ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. De minister hoeft dus niet zelf te onderhandelen. In dit opzicht is er een belangrijk verschil met de Onteigeningswet, waarin de Kroon de eis stelt dat door of namens de onteigende partij een minnelijke poging tot verwerving is ondernomen.

Alternatieven voor gedoogplicht

Anders dan door Keppel werd betoogd hoefde TenneT geen periodieke retributie aan te bieden, nu bij het opleggen van een gedoogplicht krachtens de BP geen verplichting bestaat tot het betalen van een retributie.

Keppel meende dat de minister een in de tijd beperkt recht had moeten aanbieden, waarvan de termijn gelijk zou zijn aan de afschrijvingstermijn van 50 jaar. Dat is de Afdeling begrijpelijkerwijs niet met Keppel eens. Die termijn houdt immers geen verband met de termijn gedurende welke behoefte aan een hoogspanningsverbinding bestaat. Ook na de afschrijvingstermijn zal die behoefte kunnen bestaan, eventueel te vervullen met vernieuwde masten.

Het betoog van Keppel dat leidingbeheerder TenneT een huurovereenkomst had moeten aanbieden vond evenmin gehoor bij de Afdeling. De minister hoefde op basis van het betoog van Tennet, dat met een huurovereenkomst – nu die geen zakelijke werking heeft – onvoldoende is verzekerd dat het beheer en onderhoud van de hoogspanningsverbinding te allen tijde kan worden uitgevoerd, een aanbod tot het vestigen van een zakelijk recht niet aan te merken als onwerkelijk of onredelijk.

Tijdelijke toegangsweg

Tenslotte voerde Keppel aan dat de periode dat de tijdelijke toegangsweg aanwezig mag zijn in de aanbiedingen van TenneT onvoldoende begrensd zou zijn. Uit de uitspraak blijkt niet of in het besluit tot oplegging van de gedoogplicht enige begrenzing was opgenomen; de overwegingen van de Afdeling wekken de indruk dat dit niet of nauwelijks het geval was. De Afdeling toont zich ten aanzien van de tijdelijkheid echter niet bijzonder kritisch blijkens de volgende overweging:

Hierbij is van belang dat de minister heeft toegelicht dat de tijdelijke toegangsweg op het perceel van Keppel naar gepland maximaal 14 maanden aanwezig zal zijn en dat, nadat de tijdelijke werkzaamheden zijn voltooid en de hoogspanningsverbinding in gebruik is genomen, deze toegangsweg zal worden verwijderd. Ook is van belang dat in het dictum van het besluit onder III. is opgenomen dat TenneT in overleg dient te treden met Keppel in geval van wijziging van de planning vanwege onvoorziene omstandigheden, waarbij de Afdeling in ogenschouw neemt dat niet alleen Keppel, maar ook TenneT belang heeft bij een snelle uitvoering van de werkzaamheden.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *