Deskundigenkosten niet volledig vergoed bij gedoogplicht

In geval van onteigening heeft de rechthebbende recht op een volledige schadeloosstelling en op volledige vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte deskundigenkosten. In de praktijk bestaat discussie over de vraag of de rechthebbende ook in geval van oplegging van een gedoogplicht ex artikel 5.24 Waterwet recht heeft op volledige vergoeding van de schade en de kosten van deskundige bijstand. Over de schadeloosstelling liet de Afdeling zich eerder dit jaar al uit (zie het bericht van Bas ten Kate daarover op dit blog). In een uitspraak van 14 juni 2017 laat de Afdeling er nu geen twijfel over bestaan dat een rechthebbende die zich verzet tegen een gedoogbeschikking alleen bij succes recht op een forfaitaire vergoeding van zijn kosten.

Wat was het geval?

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard had een gedoogplicht ex art. 5.24 Waterwet opgelegd ten behoeve van de verbreding van de Derde en Vierde Tocht in de Zuidplaspolder. De eigenaar van de desbetreffende gronden had zich daartegen verzet. De Afdeling heeft haar in die procedure echter in het ongelijk gesteld en geoordeeld dat zij geen recht heeft op vergoeding van deskundigenkosten. Vervolgens heeft de eigenaar bij het hoogheemraadschap een verzoek tot vergoeding van schade en van alle deskundigenkosten ingediend. In deze procedure stond uitsluitend nog ter discussie in hoeverre aanspraak bestaat op volledige vergoeding van deskundigenkosten gemaakt in het kader van de door haar (zonder succes) gevoerde procedure tegen de opgelegde gedoogplicht.

Standpunt eigenaar

De eigenaar vond dat haar ten onrechte geen vergoeding was toegekend. Zij wees er in de eerste plaats op dat de deskundigenkosten die in het kader van de administratieve fase van de onteigeningsprocedure worden gemaakt volledig voor vergoeding in aanmerking komen, ongeacht of de eigenaar van de grond in het gelijk of ongelijk is gesteld. Om die reden had de rechtbank volgens haar ten onrechte van belang geacht dat zij in het ongelijk is gesteld in de procedure tegen de gedoogplicht en geoordeeld dat zij geen recht heeft op een kostenvergoeding. Bovendien zou zij ook slechts een forfaitaire (en dus geen volledige) vergoeding hebben gekregen indien zij in het gelijk zou zijn gesteld in die procedure.

Ten tweede stelt de eigenaar dat de rechtbank heeft miskend dat het hoogheemraadschap in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, nu het heeft toegezegd dat de deskundigenkosten volledig zouden worden vergoed.

Ten slotte heeft zij betoogd dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM, nu haar feitelijk zou worden verweten gebruikt te hebben gemaakt van het recht om te procederen tegen de opgelegde gedoogplicht.

Oordeel Afdeling

De Afdeling is het niet met de eigenaar eens en stelt voorop dat uit de plaats en de strekking van artikel 8:75 Awb moet worden afgeleid dat hiermee een exclusieve mogelijkheid aan de bestuursrechter wordt geboden om een partij te veroordelen in de kosten van de andere partij. De exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling heeft bovendien een limitatief en forfaitair karakter. Slechts in bijzondere gevallen kan een hogere dan een forfaitaire vergoeding van de proceskosten worden toegekend. De Afdeling heeft in de uitspraak ter zake van de procedure tegen de opgelegde gedoogplicht geoordeeld dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat. Gelet hierop en op de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling en het limitatieve en forfaitaire karakter daarvan is voor een (aanvullende) vergoeding van die proceskosten langs de weg van artikel 7.14 Waterwet geen plaats.

Voor wat betreft de toezegging van het hoogheemraadschap dat zij volledige compensatie zou ontvangen, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die toezegging de strekking had dat ook kosten die niet op grond van artikel 7.14 Waterwet voor vergoeding in aanmerking komen zouden worden vergoed.

Dat de proceskosten wel zouden zijn vergoed in een onteigeningsprocedure, zodat zij wordt benadeeld door het opleggen van de gedoogplicht, kan volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel leiden, nu de Afdeling al eerder heeft geoordeeld dat het hoogheemraadschap mocht afzien van de onteigeningsprocedure en een gedoogplicht kon opleggen.

Dat, naar zij stelt, haar zou worden verweten die procedure te hebben gevoerd, kan evenmin worden gevolgd, nu de reden dat zij haar proceskosten in die procedure niet vergoed heeft gekregen is gelegen in het feit dat zij in het ongelijk is gesteld, aldus de Afdeling.

Conclusie

Een rechthebbende die zich verzet tegen een gedoogbeschikking heeft dus alleen bij succes recht op een forfaitaire vergoeding van zijn kosten, terwijl de rechthebbende die zich verzet tegen onteigening zijn kosten vrijwel altijd volledig vergoed krijgt. In de praktijk zijn waterbeheerders in geval van permanente maatregelen (bijv. vergraving van gronden) vaak wel bereid tot volledige vergoeding van redelijkerwijs gemaakte kosten. Wij kunnen ons dat wel voorstellen, al was het maar om daarmee te voorkomen dat een rechthebbende zich verzet tegen de gedoogbeschikking met het argument dat zijn belangen onteigening vorderen omdat hij in dat geval zijn kosten wél volledig vergoed krijgt (zie ook ons artikel “De gedoogplicht ex artikel 5.24 Waterwet” in TBR 2016/64).

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *